QE (Quantitative Easing), ofwel kwantitatieve verruiming, is een economisch monetair beleid met het doel de rentetarieven te verlagen en de geldvoorraad te verhogen. Na de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende recessie werd dit instrument aanzienlijk vaker ingezet.
QE wordt doorgaans gebruikt om een economie te stimuleren als conventioneel monetair beleid niet langer effectief is, bijvoorbeeld als de rentetarieven (bijna) nul zijn.
Om QE in te zetten, moet een centrale bank een grote hoeveelheid financieel bezit kopen (doorgaans in de vorm van obligaties) van de overheid of van andere marktdeelnemers uit de particuliere sector, zoals banken. Om dit te kunnen doen, moet de centrale bank meer geld creëren en het balanstotaal laten stijgen.
De achterliggende gedachte van QE is dat door de markt te overspoelen met geld en de rentetarieven te verlagen, banken worden gestimuleerd leningen te verstrekken en consumenten en bedrijven zo worden gestimuleerd om geld uit te geven. Aangezien cash een bezit is met weinig opbrengst, gaan beleggers ook op zoek naar ander bezit om te kopen, zoals aandelen of obligaties van bedrijven om zo een hoger rendement te realiseren. Centrale banken die bezig zijn met QE, hebben echter een delicaat evenwicht te behouden, aangezien het vermeerderen van de geldvoorraad kan leiden tot onhoudbare inflatiestijgingen.